Spelvormen

Door middel van spel kunnen kinderen contact maken met de buitenwereld en ervaringen opdoen waarbij ze de zintuigen, spieren, bewegingen en handigheden oefenen. Omdat in de fase van baby naar peuter nog geen sprake is van het leren kennen van de wereld via 'onderwijsachtige communicatie', bijvoorbeeld het toepassen van regels, kritisch vragen stellen, problemen herkennen en oplossen, enzovoorts, is het spelend omgaan belangrijk.

Binnen het spel van een peuter kunnen vier spelvormen worden onderscheiden (Goorhuis-Brouwer & Imelman, 2010):

  • Functiespel: De peuter oefent de grove motoriek met vaardigheden als klimmen, klauteren en springen. Deze activiteiten dragen bij aan het ruimtelijk inzicht, wat voor het later leren rekenen belangrijk is. Daarnaast wordt de fijne motoriek geoefend door te krassen, bladzijden om te slaan, voorwerpen vast te pakken, enzovoorts. Zulke activiteiten bereiden het kind voor op de schrijfmotoriek.
  • Constructiespel: Wanneer kinderen in het functiespel dingen kunnen maken, ontstaat het constructiespel. Dit soort spel bestaat uit bouwen (blokken, Lego), timmeren, tekenen (krassen). Het kind kan vooral met grote blokken al creatief bezig zijn.
  • Doen-alsof-spel: De kinderen spelen op grond van ervaringen waaruit blijkt, dat ze greep krijgen op regels. Een voorbeeld hiervan is dat het kind zijn vader nadoet tijdens het spelen met zijn poppen. Dat gebeurt door aan de poppen te zeggen, dat ze een tik krijgen als ze nu niet naar bed gaan. Het kind verwerkt in het doen-alsof-spel dat het van zijn ouders moet gaan slapen wanneer het naar bed wordt gebracht. Het weet dat de dag ten einde is en dat het maar beter is om daar niet over te zeuren.
  • Verkennend spel: Het kind leert wat de eigenschappen van uiteenlopende dingen zijn en speelt met zand, water, klei, verf en soms ook met hun eten. Door al spelend het eigen en iemand anders zijn/haar lichaam te verkennen, ontdekt het kind verschillen tussen jongens en meisjes. Meisjes komen erachter dat ze zijn zoals de eigen moeder en jongens dat ze zijn als de eigen vader. Zo worden de kinderen trots op het eigen lichaam. Ze identificeren zich met de ouder van hetzelfde geslacht.

Singer & Kleerekoper (2016) benoemen vier spelvormen die veel voorkomen bij jonge kinderen:

  • Bewegingsspel: Het trappelen van de baby, slaan met de handjes, het kruipen, vallen, opstaan en lopen. De dreumesen houden van springen, hard lopen en rollend klimmen over de rug van de bank. De peuters glijden, fietsen, klimmen en schommelen. Vormen van bewegingen die kinderen uit plezier uit zichzelf doen.
  • Fantasie- of rollenspel: Rond 2 jaar doet het kind 'alsof'. Het voert bijvoorbeeld een pop, doet alsof het slaapt, enzovoorts. Kinderen spelen in het winkeltje, keukentje of in de huishoek. De kleine en afhankelijke kinderen kunnen hun verlangens uitspelen om de baas te zijn en macht te hebben.
  • Speel-leerspelletjes: Dit zijn puzzels, insteekvormen, legosteentjes en boekjes. De spelvormen waarbij de fijne motoriek en gevoel voor kleuren en vormen wordt geoefend.
  • Exploratief en constructiespel: Het spelend uitproberen met zand, water, plantjes, planken en takken, blokken en kartonnen dozen. Vanaf hun derde jaar gaan kinderen steeds meer bouwen met materialen.

- Goorhuis-Brouwer, S. & Imelman, J.D. (2010). Meedoen en leren. Psychologie en pedagogiek van het jonge kind. Baarn: ThemeMeulenhoff.
- Singer, E. & Kleerekoper, L. (2016). Pedagogisch kader kindercentra 0-4 jaar. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

©2017 
Mogelijk gemaakt door Webnode
Maak een gratis website. Deze website werd gemaakt met Webnode. Maak jouw eigen website vandaag nog gratis! Begin